Het jaïnisme ontstond ook in India in de 6e eeuw v.Chr. Het werd gesticht door Mahavira, een tijdgenoot van Boeddha. Het jaïnisme is een filosofische en religieuze beweging die streeft naar verlichting en het vermijden van geweld.

KERNCONCEPTEN en WAARDEN van het JAÏNISME

Lord Mahavira

Het Jaïnisme is een oude religie en filosofie die zijn oorsprong vindt in het oude India. Het heeft verschillende kernconcepten en fundamentele waarden die centraal staan in de leer en praktijk van deze religie.


Hieronder staan enkele van de belangrijkste:

  1. Ahimsa (geweldloosheid): Dit is het meest prominente en universele principe van het Jaïnisme. Het benadrukt het vermijden van schade aan alle levende wezens, inclusief micro-organismen. Ahimsa gaat verder dan fysiek geweld en omvat ook geweldloosheid in gedachten, woorden en daden.
  2. Anekantavada (veelzijdige waarheid): Dit concept benadrukt dat de waarheid complex en veelzijdig is. Het gelooft dat er meerdere perspectieven en interpretaties zijn van een enkel aspect van het leven, en dat niemand alle waarheid kan bezitten. Het bepleit tolerantie en respect voor verschillende opvattingen.
  3. Aparigraha (niet-hebzucht): Het principe van niet-hebzucht spoort aan tot matiging en het vermijden van hebzucht en materialisme. Volgers worden aangemoedigd om afstand te nemen van wereldse bezittingen en materiële verlangens.
  4. Satya (waarheid): Het belang van waarachtigheid en eerlijkheid wordt benadrukt in het Jaïnisme. Het vereist dat mensen waarachtig zijn in hun woorden en acties en zich niet bezighouden met leugens of bedrog.
  5. Brahmacharya (zelfbeheersing): Deze waarde benadrukt het belang van zelfbeheersing en onthouding van fysieke en emotionele excessen. Het gaat ook over het beheersen van seksuele verlangens.
  6. Nekkhamma (afstand doen van wereldse verlangens): Volgers worden aangemoedigd om afstand te doen van wereldse verlangens en zich te richten op spirituele groei en verlichting.
  7. Anitya (vergankelijkheid): Het Jaïnisme benadrukt dat alles in het universum onderhevig is aan verandering en vergankelijkheid. Dit principe herinnert mensen eraan dat het vastklampen aan wereldse zaken uiteindelijk tot lijden leidt.
  8. Moksha (verlichting): Het uiteindelijke doel van het Jaïnisme is moksha, bevrijding van de cyclus van wedergeboorte en lijden. Het wordt bereikt door het volgen van de juiste levenswijze, waarbij geweldloosheid en spirituele discipline centraal staan.

MYTHOLOGIE

De Jaïnistische mythologie omvat een reeks verhalen, legendes en mythen die voornamelijk betrekking hebben op de levens van de Tirthankara’s (spirituele leiders) en andere goddelijke en mythische figuren binnen het Jaïnisme.

Hier zijn enkele belangrijke aspecten van de Jaïnistische mythologie:

24 Tirthankara’s

Tirthankara’s:
De Tirthankara’s zijn de centrale figuren in de Jaïnistische mythologie. Ze zijn spirituele leiders die het pad van verlichting hebben bereikt en anderen hebben geleid naar bevrijding van de cyclus van wedergeboorte en lijden. Er worden in totaal 24 Tirthankara’s erkend, waarvan Rishabhanatha (ook bekend als Adinatha) wordt beschouwd als de eerste en Mahavira als de laatste.

Levens van de Tirthankara’s:
De mythologie vertelt de levensverhalen van de Tirthankara’s, inclusief hun geboorte, opvoeding, spirituele zoektocht, verlichting en leringen aan hun volgelingen. Deze verhalen hebben vaak symbolische en morele lessen die de ethische waarden van het Jaïnisme weerspiegelen, zoals geweldloosheid, waarachtigheid en onthechting.

Verhalen uit vorige levens:
Het Jaïnisme gelooft in het concept van reïncarnatie en karma. Verhalen uit de vorige levens van Tirthankara’s en andere wezens worden vaak verteld om de karmische oorzaken en effecten te illustreren en om het belang van ethisch gedrag en geweldloosheid te benadrukken.

Hemelrijken en hel:
De Jaïnistische mythologie beschrijft verschillende hemelse rijken (deva-loka’s) en hellewerelden (narakas) waar wezens worden wedergeboren op basis van hun karma. Deze werelden zijn tijdelijke bestemmingen, maar ze worden gebruikt om de aard van het universum en het belang van spirituele bevrijding te illustreren.

Goden en godinnen:
Hoewel het Jaïnisme een non-theïstische religie is en geen opperwezen erkent, bevat de mythologie verhalen over goden, godinnen en andere spirituele wezens die een rol spelen in de spirituele ontwikkeling van individuen.

Bahubali

Epische verhalen:

Naast de verhalen van de Tirthankara’s omvat de Jaïnistische mythologie ook epische verhalen zoals die van Bahubali, een zoon van de eerste Tirthankara, die bekend staat om zijn ascetische toewijding en uiteindelijke verlichting.

Het doel van de Jaïnistische mythologie is niet alleen om historische gebeurtenissen te beschrijven, maar ook om ethische principes, spirituele waarheden en filosofische concepten uit te leggen aan de gelovigen en hen te inspireren om een leven van deugdzaamheid, mededogen en wijsheid na te streven.

SEKS en EROTIEK BINNEN HET JAÏNISME

Binnen het Jaïnisme zijn er ook specifieke opvattingen en voorschriften met betrekking tot seks en erotiek. Seksualiteit wordt gezien als een aspect van het menselijk leven en wordt beïnvloed door de algemene ethiek van geweldloosheid (ahimsa) en zelfbeheersing (brahmacharya).

  1. Celibatair ideaal: Het hoogste ideaal binnen het Jaïnisme is het nastreven van een celibatair leven. Monniken en nonnen in het Jaïnisme leven een leven van totale onthouding en vermijden elke vorm van seksuele activiteit. Ze doen dit om hun spirituele vooruitgang te bevorderen en om volledig toegewijd te zijn aan het bereiken van verlichting (moksha).
  2. Huwelijk en huwelijksethiek: Voor lekenvolgers (niet-geestelijken) zijn er regels en ethische richtlijnen met betrekking tot seks binnen het huwelijk. Seksualiteit wordt gezien als een natuurlijk aspect van het leven, maar het wordt beperkt tot de context van het huwelijk. Binnen het huwelijk wordt er verwacht dat de seksuele activiteit plaatsvindt met wederzijdse toestemming en met respect voor elkaars behoeften en gevoelens.
  3. Beperkingen en zelfbeheersing: Zelfs binnen het huwelijk wordt zelfbeheersing aangemoedigd. Overmatige seksuele activiteit of ongecontroleerde verlangens worden beschouwd als obstakels voor spirituele vooruitgang en leiden tot karma (gevolgen van acties) die weer lijden kunnen veroorzaken.
  4. Homoseksualiteit: Het Jaïnisme heeft geen specifieke opvatting over homoseksualiteit in de traditionele geschriften. De interpretatie en acceptatie van homoseksualiteit kunnen variëren afhankelijk van culturele en sociale contexten binnen de Jaïn-gemeenschappen.

KUNST en CULTUUR binnen het JAÏNISME

Er zijn specifieke vormen van kunst die gerelateerd zijn aan deze religie en die een rijke traditie hebben binnen de cultuur van het Jaïnisme.
Enkele van de opvallende kunstvormen zijn:

Jain-tempelarchitectuur:

Jain-tempels zijn prachtige voorbeelden van architectuur en kunst. Ze zijn vaak versierd met ingewikkeld snijwerk en sculpturen die scènes uit het leven van Tirthankara’s (de spirituele leiders van het Jaïnisme) en andere spirituele en mythische figuren uitbeelden. De tempels vertonen vaak een hoge mate van vakmanschap en verfijnde kunst.

Jaïn Temple Udaipur
Jain-schilderkunst:

Jain-schilderkunst heeft een rijke traditie, vooral in de West-Indiase regio van Gujarat en Rajasthan. Miniatuurschilderijen, ook wel “Kalpa Sutra”-manuscripten genoemd, bevatten illustraties van heilige teksten en verhalen uit het leven van Tirthankara’s en andere spirituele figuren.

Jain-beeldhouwwerk:

Beeldhouwwerk speelt een prominente rol in de Jaïnische kunst. In Jain-tempels vind je vaak standbeelden van Tirthankara’s, goden en godinnen, en andere religieuze figuren. Deze beeldhouwwerken zijn vaak zeer gedetailleerd en tonen een hoog niveau van artistiek vakmanschap.

Jain Beeldhouwwerk
Jaïn-juwelen en edelsmeedkunst:


Jain-gemeenschappen staan bekend om hun expertise in edelsmeedkunst. Ze maken vaak prachtige sieraden en ornamenten met ingewikkelde ontwerpen die symbolische betekenissen hebben binnen het Jaïnisme.

Jain-theater en poppentheater:


In sommige regio’s worden traditionele theatervoorstellingen uitgevoerd waarbij verhalen uit het leven van Tirthankara’s worden uitgebeeld. Poppenkast (poppentheater) wordt ook gebruikt om verhalen uit de Jaïnische mythologie op te voeren.

GESCHRIFTEN van en over het JAÏNISME

De Aagamas zijn de heilige geschriften van het Jaïnisme, vergelijkbaar met de Vedas in het hindoeïsme. Ze bevatten gedetailleerde richtlijnen voor spiritueel en ethisch gedrag voor monniken en nonnen (sadhus en sadhvis) en voor lekenvolgelingen.

Special Feature
Lookout flogging bilge rat main sheet bilge water nipper fluke to go on account heave down clap of thunder. Reef sails six pounders skysail code of conduct sloop cog Yellow Jack gunwalls grog blossom starboard.
AGAMAS

Ook bekend als het “Boek van de Waarheid” of “Het boek van alle categorieën”, is het een belangrijk filosofisch werk dat is geschreven door de Jaïnistische geleerde Umasvati. Het behandelt de fundamentele principes van het Jaïnisme, inclusief het concept van Jiva (ziel), Ajiva (niet-ziel), Karma en Moksha (bevrijding).

Tattvartha Sutra

De Tattvārthasūtra wordt beschouwd als een van de vroegste, meest gezaghebbende teksten in het jaïnisme. Het wordt geaccepteerd als gezaghebbend in zowel zijn belangrijkste subtradities – Digambara en Śvētāmbara – als de kleine subtradities. Het is een filosofische tekst, en het belang ervan in het jaïnisme is vergelijkbaar met dat van de Brahma Sutra’s en Yoga Sutra’s van Patanjali in het Hindoeïsme. In een aforistische soetrastijl van oude Indiase teksten presenteert het de complete jaïnismefilosofie in 350 soetra’s over 10 hoofdstukken. De tekst heeft sinds de 5e eeuw tal van commentaren, vertalingen en interpretaties aangetrokken.

Een van de soetra’s, Parasparopagraho Jivanam, is het motto van het jaïnisme. De betekenis ervan wordt geïnterpreteerd als “(De functie) van zielen is om elkaar te helpen”, of “Zielen bewijzen elkaar dienst”.


De “Samayasara” is een belangrijk werk binnen het Jaïnisme, geschreven door de beroemde Jaïnistische filosoof en dichter Acharya Kundakunda. Het is een van de meest gerespecteerde geschriften in de Jaïnistische literatuur vanwege de diepgaande verhandeling over de essentie van het Jaïnisme en de paden naar bevrijding (moksha).

In de “Samayasara” richt Acharya Kundakunda zich op het fundamentele concept van Samaya, wat zich vertaalt naar ‘geloof’ of ‘spirituele waarheid’. Het werk behandelt het belang van het ontwikkelen van een diep inzicht in de ware aard van de realiteit en het spirituele pad dat leidt tot bevrijding (moksha) uit de cyclus van wedergeboorte en lijden.

De tekst begint met een lofrede aan de Tirthankara’s, de verlichte leraren binnen het Jaïnisme, en aan de hoogste spirituele staat die ze hebben bereikt. Vervolgens onderzoekt Acharya Kundakunda de aard van de ziel (Jiva), de materiële wereld (Ajiva), en het concept van karma, dat de basis vormt voor de wedergeboorte en de kringloop van geboorte en dood.

Een belangrijk aspect van de “Samayasara” is de nadruk op ethiek en gedragsregels voor spirituele aspiranten. Het bespreekt de vijf geloften (vratas) die essentieel zijn voor degenen die het spirituele pad willen bewandelen: het afzien van geweld, het afzien van liegen, het afzien van stelen, het afzien van seksuele immoraliteit en het afzien van wereldlijke bezittingen. Deze geloften zijn van cruciaal belang voor de ontwikkeling van juist gedrag en ethiek.

Acharya Kundakunda legt ook de nadruk op het cultiveren van juiste kennis (samyag-darshana) en juist geloof (samyag-darshana) als de eerste stappen op het spirituele pad. Door deze juiste kennis en juiste overtuiging te ontwikkelen, kan een individu de sluiers van onwetendheid en misvattingen over de realiteit wegnemen en de ware aard van de ziel en de kosmos begrijpen.

In de “Samayasara” benadrukt Kundakunda de beoefening van meditatie (dhyana) en contemplatie (bhavana) als middelen om innerlijke rust en spirituele vooruitgang te bereiken. Door zich te richten op de zuiverheid van gedachten en handelingen, kan een individu stap voor stap voorbij de bindingen van karma en begeerte komen om uiteindelijk bevrijding te bereiken.


De “Ratnakaranda śrāvakācāra”, ook wel bekend als de “Gems of the Householder’s Conduct”, is een belangrijk geschrift binnen het Jaïnisme, geschreven door de grote Jaïnistische geleerde Acharya Samantabhadra. Het werk behandelt de ethiek en gedragsregels voor de lekenvolgelingen van het Jaïnisme, met specifieke nadruk op de plichten en verantwoordelijkheden van huishouders (śrāvaka).

Ratnakaranda śrāvakācāra

De tekst begint met een lofrede aan de Tirthankara’s, de verlichte leraren binnen het Jaïnisme, en beschrijft het pad naar spirituele verlichting dat openstaat voor alle mensen, inclusief leken.

Een belangrijk onderwerp dat wordt besproken in de “Ratnakaranda śrāvakācāra” is het belang van juiste kennis en geloof (samyag-darshana en samyag-jnana) als de basis voor het beoefenen van het Jaïnisme. Door juiste kennis en geloof te cultiveren, kunnen lekenvolgelingen een dieper begrip ontwikkelen van de waarheden van het Jaïnisme en hun spirituele pad versterken.

Het werk behandelt ook de Vijf Grote Geloften (Mahavratas) die alle Jaïnistische lekenvolgelingen dienen na te leven:

  1. Ahimsa (niet-geweld):
    Het afzien van geweld tegen alle levende wezens, zowel fysiek als mentaal.
  2. Satya (waarheid):
    Het spreken van de waarheid en het afzien van liegen.
  3. Asteya (niet-stelen):
    Het afzien van stelen en het niet toe-eigenen van andermans bezittingen.
  4. Brahmacharya (kuisheid):
    Het beheersen van de seksuele verlangens en het naleven van kuisheid.
  5. Aparigraha (niet-hebzucht):
    Het afzien van wereldlijke bezittingen en het beperken van materiële verlangens.

De “Ratnakaranda śrāvakācāra” legt uit hoe leken deze geloften in het dagelijks leven kunnen toepassen en hoe ze een leven van deugdzaamheid en integriteit kunnen leiden. Het benadrukt het belang van geweldloosheid, waarheidsgetrouwheid, eerlijkheid, kuisheid en onthechting als middelen om innerlijke zuiverheid te bereiken.


De “Niyamasara” is een belangrijk geschrift binnen het Jaïnisme, geschreven door de bekende Jaïnistische filosoof en dichter Acharya Kundakunda. Het werk behandelt de essentie van de ethiek en de morele discipline voor de monniken (sadhus) in het Jaïnisme.

Het woord “Niyamasara” kan worden vertaald als “De Essentie van Discipline” of “De Essentie van Regels.” Het geschrift heeft als doel de monniken te begeleiden in hun spirituele reis en hen te helpen bij het beoefenen van juiste discipline en ethisch gedrag om vooruitgang te boeken op het pad naar bevrijding (moksha).

Niyamasara

De “Niyamasara” begint met een inleiding waarin eer wordt betoond aan de Tirthankara’s en het belang van het Jaïnisme als een pad naar bevrijding wordt benadrukt.

Een van de belangrijkste onderwerpen die in de tekst worden besproken, is de aard van het zelf (Jiva) en de wereld (Ajiva). Het behandelt de fundamentele leer van het Jaïnisme dat elk levend wezen een individuele ziel (Jiva) heeft, die gevangen is in een eeuwige cyclus van geboorte en dood door het karma (de materiële deeltjes die aan de ziel blijven kleven als gevolg van handelingen).

De “Niyamasara” legt de nadruk op het belang van het afzien van wereldlijke verlangens, gehechtheid en bezittingen. Het beschrijft hoe de monniken zich moeten concentreren op onthechting en spirituele vooruitgang door afstand te nemen van materiële bezittingen en zich te richten op de innerlijke zelfrealisatie.

Het werk gaat ook in op de principes van ahimsa (niet-geweld), satya (waarheid), asteya (niet-stelen), brahmacharya (kuisheid) en aparigraha (niet-hebzucht), die de vijf belangrijkste geloften (mahavratas) zijn die monniken moeten naleven.

Een ander cruciaal aspect van de “Niyamasara” is de nadruk op meditatie (dhyana) en contemplatie (bhavana) als essentiële hulpmiddelen voor spirituele groei. Door meditatie kunnen monniken hun gedachten zuiveren en hun geest tot rust brengen, waardoor ze dichter bij zelfrealisatie en bevrijding komen.


De “Pravachanasara” is een belangrijk geschrift binnen het Jaïnisme, geschreven door de eminente Jaïnistische filosoof en dichter Acharya Kundakunda.

Het werk is opgedeeld in verschillende delen en biedt een diepgaande verhandeling over verschillende aspecten van het Jaïnisme.

Hier is een toelichting op de inhoud van elk deel:


Deel 1: Inleiding en lofrede aan de Tirthankara’s
Het eerste deel van de “Pravachanasara” begint met een inleiding waarin de essentie van het Jaïnisme wordt geïntroduceerd. Het legt de nadruk op het belang van juiste kennis (samyag-darshana) en juist geloof (samyag-jnana) als de basis voor het beoefenen van het Jaïnisme. Vervolgens volgt een lofrede aan de Tirthankara’s, de verlichte leraren binnen het Jaïnisme, die het pad naar bevrijding hebben geopenbaard en geïllustreerd door hun eigen verlichte levens.


Deel 2: De aard van de ziel (Jiva) en materiële deeltjes (Ajiva)
Dit deel behandelt de filosofische aspecten van het Jaïnisme met betrekking tot de aard van de ziel (Jiva) en materiële deeltjes (Ajiva). Het bespreekt hoe elk levend wezen een individuele ziel heeft die gevangen zit in de cyclus van geboorte en dood door het karma (materiële deeltjes) die aan de ziel blijven kleven als gevolg van handelingen. Hier worden ook de verschillende categorieën van Ajiva besproken, zoals ruimte, tijd, materie, en medium van beweging.


Deel 3: Vijf soorten kennis (Jnana) en de twee waarheden (Naya)
In dit deel worden de vijf soorten kennis (Jnana) besproken die helpen bij het verkrijgen van inzicht in de ware aard van de ziel en het universum. Deze vijf soorten kennis omvatten mati-jnana (waarnemingskennis), sruta-jnana (horen van kennis), avadhi-jnana (helderziendheid), manah-paryaya-jnana (gedachte-lezen), en kevala-jnana (absolute kennis). Daarnaast wordt de conceptie van de twee waarheden (Naya) uitgelegd, die deels waar zijn in specifieke contexten maar niet absoluut waar zijn.


Deel 4: Geweldloosheid en ethisch gedrag
Dit deel legt de nadruk op het belang van ahimsa (niet-geweld) als de kernwaarde van het Jaïnisme. Het beschrijft hoe geweldloosheid niet alleen fysiek geweld inhoudt, maar ook mentaal geweld en schadelijke intenties. Het benadrukt dat het naleven van ahimsa essentieel is voor spirituele groei en bevrijding. Verder worden ethische gedragsregels en morele deugden besproken, zoals waarheid, niet-stelen, kuisheid en onthechting.


Deel 5: Spirituele discipline en pad naar bevrijding
Het vijfde deel behandelt de spirituele discipline en het pad naar bevrijding. Het benadrukt de noodzaak van onthechting en het beheersen van verlangens om spirituele vooruitgang te bereiken. Het beschrijft ook de verschillende stadia van spirituele ontwikkeling en hoe men het pad naar bevrijding kan bewandelen door middel van meditatie, contemplatie en de praktijk van juiste kennis en ethiek.

De “Pravachanasara” is een uitgebreid werk dat een diepgaande verhandeling biedt over de fundamenten van het Jaïnisme, de filosofie, ethiek en het pad naar spirituele verlichting. Het blijft een waardevolle bron van wijsheid en begeleiding voor spirituele zoekers binnen het Jaïnisme.


Het Bhagavati Sutra bevat de predikingen van de 24ste Tirthankara, Lord Mahavira, en is een van de oudste geschriften van het Jaïnisme.

Een belangrijk Jaïn-geschrift dat dialogen en gesprekken tussen Lord Mahavira en zijn leerlingen bevat, die verschillende aspecten van het leven en de filosofie bespreken.

Dit werk beschrijft de biografieën van de eerste 24 Tirthankara’s, evenals de regels en voorschriften voor monniken en nonnen.

Dit is geen uitputtende lijst, maar het omvat enkele van de meest bekende en invloedrijke geschriften binnen het Jaïnisme. Het is belangrijk op te merken dat verschillende stromingen binnen het Jaïnisme mogelijk hun eigen geschriften hebben, maar de hier genoemde zijn over het algemeen beschouwd als essentiële werken in de Jaïnistische traditie.