In de Indiase literatuur verwijst Kāmashastra naar de traditie van werken over Kāma: Desire.
Het heeft daarom een praktische oriëntatie, vergelijkbaar met die van Arthashastra, de traditie van teksten over politiek en bestuur.
Tijdens de 8e eeuw voor Christus produceerde Shvetaketu, de zoon van Uddalaka, een werk dat te omvangrijk was om toegankelijk te zijn. Een geleerde genaamd Babhravya maakte samen met zijn groep discipelen een samenvatting van Shvetaketu’s samenvatting, die niettemin een enorm encyclopedisch boekdeel bleef. Tussen de 3e en 1e eeuw voor Christus hebben verschillende auteurs verschillende delen van het werk van de Babhravya-groep gereproduceerd in verschillende gespecialiseerde verhandelingen.
Onder de auteurs zijn Charayana, Ghotakamukha, Gonardiya, Gonikaputra, Suvarnanabha en Dattaka.
De oudste beschikbare tekst over dit onderwerp is echter de Kama Sutra die wordt toegeschreven aan Vātsyāyana, die vaak ten onrechte “Mallanaga Vātsyāyana” wordt genoemd.
Yashodhara schrijft in zijn commentaar op de Kama Sutra de oorsprong van de erotische wetenschap toe aan Mallanaga, de “profeet van de Asura’s”, wat impliceert dat de Kama Sutra in de prehistorie is ontstaan. De toekenning van de naam “Mallanaga” aan Vātsyāyana is te wijten aan de verwarring van zijn rol als redacteur van de Kama Sutra met de rol van de mythische schepper van erotische wetenschap.
Vātsyāyana’s geboortedatum is niet nauwkeurig bekend, maar hij moet eerder hebben geleefd dan de 7e eeuw, aangezien Subandhu in zijn gedicht Vāsavadattā naar hem verwijst. Aan de andere kant moet Vātsyāyana bekend zijn geweest met de Arthashastra van Kautilya. Vātsyāyana verwijst er naar en citeert een aantal teksten over dit onderwerp, die helaas verloren zijn gegaan.
Na Vātsyāyana schreven een aantal auteurs over Kāmashastra, sommigen schreven onafhankelijke handleidingen over erotiek, terwijl anderen commentaar gaven op Vātsyāyana. Latere bekende werken zijn Kokkaka’s Ratirahasya (13e eeuw) en Ananganga van Kalyanamalla (16e eeuw). De meest bekende commentator op Vātsyāyana is Jayamangala (13e eeuw).