“Manipura” is een Sanskrietwoord dat ruwweg wordt vertaald als “stad van juwelen.” Het vertaalt zich ook naar ‘glanzend juweel’ of ‘prachtig juweel’.
Manipura is de solar plexus chakra, de derde van 7 grote chakra’s. Het is verbonden met de alvleesklier, evenals met de bijnierschors, die hormonen aanmaakt die verantwoordelijk zijn voor de spijsvertering en het metabolisme.
De lotusbloem- of padmavorm van het symbool staat voor leven, wedergeboorte en spiritueel ontwaken.
Vritti betekent Whirlpool, onthoud dat de chakra een wiel is, dus de bloembladen draaien constant rond het centrum, als een draaikolk. Wanneer de vritti’s stil worden, worden de chakra’s stil, onze geest wordt stil, er zijn geen gedachten of emoties meer, alleen pure, helder ziende gelukzaligheid.
Elk van deze symbolen komt overeen met wat een ondeugd zou kunnen worden genoemd, hoewel het nauwkeuriger een afleiding of struikelblok zou kunnen worden genoemd. Het is moeilijk om de betekenis van elk symbool in het Engels nauwkeurig te definiëren.

De omgekeerde rode driehoek binnen een felgele cirkel in het Manipura-symbool draagt een T-vormige arm die uit het midden komt.
Manipura’s corresponderende mantra of zaadgeluid is het RAM , geschreven in het midden van het symbool.
Elk bloemblad heeft een Sanskrietletter en betekenis
1. ḍaṁ of dang (डं), Lajja: schaamte, verlegenheid,
Schaamte is een ongemakkelijk gevoel dat je hebt als je weet dat je iets verkeerds of gênants hebt gedaan, of wanneer iemand die dicht bij je staat dat heeft gedaan.
2. ḍhaṁ of dhang (ढं) pishunata: laster, laster, verraad;
kwaadaardig praten over iemand die niet aanwezig is.
3. ṇaṁ of nang (णं) iirsa: afgunst, jaloezie;
een jaloerse wrok voelen of tonen jegens iemand of hun prestaties, bezittingen of vermeende voordelen.
4. taṁ of tang (तं) sushupti: slaperigheid, lethargie, luiheid, saaiheid.
De zoeker naar waarheid moet niet blijven hangen in de gelukzaligheid van Savikalpa Samadhi, omdat dat genot (rasavada), na Laya, Vikshepa en Kasaya, het vierde soort obstakel is op het pad naar Nirvikalpa Samadhi
5. thaṁ of thang (थं) visada: droefheid, melancholie, wanhoop, mentale pijn
“de wijze man die de drie soorten wereldse pijn heeft onderzocht, of mentale en lichamelijke aandoeningen en dergelijke, en ware wijsheid heeft verworven, en onthechting van menselijke objecten, verkrijgt definitieve ontbinding.”
6. daṁ of dang (दं) kasaya: Passie.
Passie is de oorzaak van karmische gebondenheid, gunstig en ongunstig. Het samenvoegen van de activiteiten van geest, spraak en actie. De toevloed van goede en slechte daden. Door passief te reageren en rustig te blijven, kan men de cirkel doorbreken die meer karma vormt.
De 4 Kasaya’s zijn Woede, hebzucht, ego en bedrog.
- Tegenover Krodha (Woede) staat Kshama (Vergeving). Om Krodha kashayas te vermijden, moet men onthouden om te vergeven.
- Tegenover lobha (hebzucht) staat Daan (liefdadigheid), men moet onthouden om weg te geven.
- Tegenover Mana (Ego) staat nederigheid, men moet nederig zijn.
- Tegenover bedrog staat eerlijkheid, men moet onder alle omstandigheden eerlijk zijn om geen bedrog kashayas te krijgen.
7. dhaṁ of dhang (धं) trsna: Dorst, verlangen of verlangen.
het verlangen om plezierige ervaringen vast te houden. Dit soort verlangen staat in contrast met gezonde soorten verlangen, zoals het verlangen om anderen te helpen
8. naṁ of nang (नं) moha: gehechtheid aan objecten, onwetendheid, waanvoorstelling. Gehechtheid leidt tot bedrog en hebzucht
9. paṁ of pang (पं) ghrna: afkeer, haat, afkeer, walging. Gescheiden zijn van pijnlijke of onaangename ervaringen.
Aversie geeft aanleiding tot woede en trots.
10. phaṁ of phang (फ़ं) bhaya: angst zet