Je bekijkt nu Nirwana

Nirwana

Nirwana (Sanskriet निर्वाण, nirvāņa) of Nibbana (Pali) is een belangrijk begrip in het boeddhisme en verwijst naar de hoogste staat die door de mens bereikt kan worden, en waardoor heiligheid behaald wordt. Het betekent letterlijk: uitgeblust, onbeweeglijk. Het uitgedoofd zijn verwijst naar het einde van begeerte, aversie en verwarring, wat het hoofddoel van het boeddhisme is. Naast het boeddhisme kennen andere Indiase spirituele tradities ook een nirwana, vaak met een andere betekenis.

Nirwana in het Theravada

In het Theravada verwijst het woord Nibbana naar de verlichting die de Boeddha zelf bereikt had, en die hij zijn studenten onderwees.
Iemand die het Nibbana behaald heeft, is iemand waarin de mentale oorzaken van het lijden (verlangens en aversie) niet meer kunnen ontstaan, omdat aan de oorzaak ervan (onwetendheid en verwarring) voor altijd een einde is gemaakt.
Het ‘uitdoven’ of ‘uitgaan’ van verlangens, haat, onwetendheid en verwarring is volgens de leer van de Boeddha een logisch resultaat van de ontwikkeling van het Achtvoudig Pad tot aan het hoogste niveau.
Verder kan gezegd worden dat iemand die het Nibbana behaald heeft, de Vier Nobele Waarheden in al haar aspecten compleet begrijpt en deze ook volledig toegepast heeft.

Nirwana in het Mahayana

De later ontstane Mahayana stroming van het boeddhisme vond dat het nirwana-idee van het Theravada en de overigvroege boeddhistische scholen te beperkt was.
Het Mahayana paste bepaalde boeddhistische spirituele idealen daarom aan, waarbij zij uit bleef gaan van de basisbeginselen van het boeddhisme. Deze nieuwe idealen werden vervolgens uitgewerkt in zowel praktische, logische als metafysische aspecten.
Als gevolg hiervan week het nirwana-idee van het Theravada uit naar de achtergrond en kwam daarvoor in de plaats het Bodhi-ideaal van het Mahayana.

Nirvana in de Mahatmabrieven

Volgens de theosofischeMahatmabrieven uit het einde van de 19e eeuw gaat het Nirvana Devachan (‘hemel’) te boven.
Nirvana is een ‘nog hogere bewustzijnstoestand, waarin alle objectieve dingen worden vergeten. Het is een toestand van absolute Rust en assimilatie met Parabrahm – het is Parabrahm zelf.’ 
Devachan is de voortdurend veranderende bewustzijnstoestand, waar de ‘Ego’ (het goddelijke zelf) na het overlijden zijn zuiver geestelijke aspiraties geniet om daarna te worden wedergeboren in een nieuwe persoonlijkheid. Avitchi (‘hel’) is de antithese van devachan. De Ego laat voor het binnentreden van devachan zijn ‘schil’ (overleden persoonlijkheid) achter in Kamaloka (het gebied van kama, begeerte), waar het geleidelijk uiteenvalt.