Tristan Corbière (1845-1875)

Tristan Corbière (pseudoniem voor Edouard-Joachim Corbière; MorlaixBretagne18 juli 1845 – Morlaix, 1 maart 1875) was een Frans symbolistisch en surrealistisch schrijver en dichter.

Edouard-Joachim Corbière, beter bekend als Tristan Corbière, werd geboren op 16 juli 1845 in Ploujean bij Morlaix (29).

Zoon van Edouard-Antoine Corbière (auteur van “Négrier”), zeeman, succesvol romanschrijver.

Tristan is dol op zijn vader, die hem tot aan zijn dood met zijn moeder zal ondersteunen.

Zijn moeder, Angélique Aspasie Puyo, is 33 jaar ouder dan haar man. Zo werd Tristan geboren met een 52-jarige vader en een 19-jarige moeder op het landhuis Launay in Ploujean.

Hij stierf op 1 maart 1875 in Morlaix op 29-jarige leeftijd.

Ziek wijdde hij zijn korte leven aan poëzie, zonder concessies. Spottend, spottend, niet verstoken van humor, werd hij bewonderd door Verlaine, maar hij kende tijdens zijn leven geen enkele bekendheid.

Student aan het lycée de Saint-Brieuc in 1859, waar hij het niet leuk vond, we vonden hem in 1860 op het lycée de Nantes, waar hij woonde bij dokter Chenantais, zijn oom.

Vanaf 1862, op 17-jarige leeftijd, leed hij aan reuma en vertoonde de eerste symptomen van tuberculose. Tristan gaf toen zijn studie op en woonde bij zijn moeder in Cannes en vervolgens in Luchon.

Hij verhuisde in 1863 naar het vakantiehuis van zijn ouders in Roscoff. Zijn nietige en magere uiterlijk leverde hem de bijnaam Ankou op van de inwoners van Roscoff.

Niet in staat om te werken, is hij excentriek door zijn wenkbrauwen te scheren, zich te vermommen als een vrouw, een veroordeelde of een bedelaar, wanneer hij niet op zijn boot “De slaaf” vaart.

Van december 1869 tot maart 1870 reisde hij naar Italië (Napels, Sorente, Capri, Rome …). In Rome, tijdens een carnaval in aanwezigheid van de paus, loopt hij vermomd als bisschop, met een varken aan de lijn.

De schoonheid die hij in het land Italië niet vond, kwam in 1871 naar hem toe in de vorm van de Italiaanse actrice Armida-Josefina Cuchiani, roepnaam Herminie, ook wel ‘la Comtesse’ genoemd. Zij was de maîtresse van de Parijse graaf Rodolphe de Battine, die in de Frans-Duitse oorlog gewond was geraakt en ’s zomers met haar in Roscoff zijn wonden likte. Van haar is maar weinig bekend, het meeste nog uit de gedichten van Corbière, waarin ze veelvuldig opduikt, altijd onder de naam Marcelle. Hij werd verliefd op haar, ze werd de heldin van zijn leven en werk. Met z’n drieën gingen ze vaak uit varen op Corbières kotter die hij had vernoemd naar zijn vaders bekendste roman ‘Le Négrier’ (Het slavenschip). Maar hij wist dat hij in zijn liefde voor de Italiaanse kansloos was tegenover de graaf. Bovendien was hij foeilelijk. Hij vermaakte zijn gasten met wat boottochtjes en z’n grollen, maar dat masker verborg zijn teleurstelling niet goed. Tristan aime jaune – naar analogie van rit jaune, dus zoals een boer met kiespijn – om niet te huilen. Hierin ligt de verklaring van de titel van zijn enige bundel, die in 1873 zal verschijnen.

n 1872 vestigde Corbière zich in Parijs, waarnaar hij Rodolphe en Herminie was nagereisd. Over de twee jaar die hij in de hoofdstad doorbracht, is maar weinig bekend: hij zou er een ‘vie de bohème et de noctambule’ hebben geleid, ‘vêtu de marin de toujours’, maar anderen ontkennen dat weer.
Wel krijgt hij er zijn eerste publicatie, al is het in het boulevardblad La Vie parisienne (1873). En kort daarop bundelt hij al zijn gedichten onder de titel Les Amours jaunes (1873), opgedragen ‘à l’auteur du Négrier’, zijn vader, die de luxe-uitgave bekostigd had. Het was een ‘insuccès total’, slechts twee bladen wijdden er een recensie aan, niet bepaald tijdschriften van aanzien. Ook de mensen in zijn omgeving schonken er nauwelijks aandacht aan.

Zonder acht te slaan op zijn zwakke gestel leefde Corbière in Parijs een leven vol risico’s, hij dronk veel, at slecht, kleedde zich vaak te koud. Op een dag in december 1874 trof men hem, gekleed in uitgaanstenue, bewusteloos aan op zijn kamer. Diagnose: reuma en longontsteking. Naar zijn ouders stuurde hij vanuit het Dubois-ziekenhuis het macabere bericht: ‘Je suis à Dubois dont on fait les cercueuils’. Zijn moeder haalde hem naar Morlaix waar ze hem verpleegde tot z’n dood op 1 maart 1875. Corbière werd slechts 29 jaar.

Het œvre van Tristan Corbière